Het is eind november 2014, koud guur weer en weinig volk in de polder. Ik sta met mijn kudde aan de Woudweg en buurman boer Aad komt op een trekker (voor de stadmensen: traktor) langs rijden. Hij stopt en is in voor een praatje.
Weer of geen weer, Aad heeft altijd een goede zin. Ik krijg bij hem vaak een “wij-gevoel”. Samen delen we polder, zijn altijd met de dieren in de weer en het weer houdt ons nooit tegen. Noeste werkers dus, al moet ik wel bekennen dat ik niet veel doe. Het is hond Kita die het werk verricht. Maar het idee dat ik een noeste werker zou zijn spreekt mij erg aan!
Boer Aad vertelt boven het lawaai van de trekker uit, een leuke anekdote. “Hebbie nog die vrouw Annie gezien, die met die grote en kleine hond?” vraagt hij. “Ja, ik zag wel iemand wandelen, maar wat is daarmee?” vraag ik.
“Nou, dat zit zo.” vervolgt hij, “Dat vrouwtje woont in dat huis daarginter en zij houw alles een beetje in de gate. In het voorjaar belde ze me op en vertelde dat een koe bij haar achter op ut land zo raar deed.”
Ik er naar toe op mijn quad, was dat beessie aan het kalven zeg, maar het ging goed! Moes nog wel knap mijn best doen, maar alles goed gekomme. Nou moet elk kalf bij mij wel effe een naam hebbu, dus ik vraag aan dat vrouwtje: hoe heet je, vrouwtje?”
“Annie,” zei ze. “Nou, dan heet dit kalfje voortaan Annie, Annie 1, want ik ben je erg dankbaar dat je gebeld hebt, want anders was het wellicht fout gegaan.”
Ik vind het een mooi verhaal en ik steek mijn hand op als groet, Aad grijnst, steekt z’n klauw op en geeft gas.
Het toeval wil dat ik een week later deze vrouw in de polder tegenkom. Het is regenachtig en ik heb de hele ochtend nog niemand gesproken. De vrouw loopt de kudde tegemoet, voor haar een grote hond en pal er achter een klein keffertje.
Ik loop even naar haar toe en zegt tegen haar: “Klopt het dat u naar een koe vernoemd bent?” En terwijl ik dat zeg, besef ik, dat dit nu niet de meeste succesvolle openingszin is, als je een vrouw voor het eerst ontmoet. Ze kijkt mij vragend aan. Snel corrigeer ik mijzelf en vraagt met een glimlach: “Of is er een koe naar u genoemd?”
Het ijs is gebroken en de anekdote van boer Aad wordt nogmaals herhaald. Daar staan we dan, in de regen, de schapen grazen met de kont in de wind en haar honden en mijn hond wachtend op wat komen gaat, want… het is ten slotte “hondenweer.”
Tijdens het gesprek zie ik opeens een papegaai op haar onderarm zitten, zonder touwtje of ketting en ik stel geïnteresseerd enkele vragen over de papegaai. De vogel gaat altijd mee als de honden uitgelaten worden en ze vliegt nooit weg.
Ik vind het heel bijzonder. We nemen afscheid en zij vervolgt haar weg over het wandelpad, met de grote hond, met daarachter het keffertje en op haar horizontaal gehouden onderarm de papegaai. Ik kijk haar na… Zomaar een ontmoeting in de polder, en toch vind ik zulke gesprekken mooi. In de verte verdwijnt ze achter de bosjes. Ik heb haar daarna nooit meer gezien.
Haar naam is Annie, nee niet Annie 1, dat is weer een andere… maar die heeft geen papegaai.